Mysterie als feit

Mijn leven lang, zo lijkt het toch, ben ik zoekende in hoe samen met anderen te zijn zonder mijn binnenste, wie ik vanbinnen ben en hoe het is om ervarend (mij) te zijn, te verliezen. Te verliezen in de vorm van levendigheid, van authenticiteit, en uiteindelijk van het vermogen om in directe fysieke verbinding iets te ervaren dat geen fragmentatie maar vrijheid, vrij stromende levensenergie is.

In systemen waarin kennis voornaam als concrete stap voor stap feiten wordt gepresenteerd, en in deze representatie vaak ook het binnenwezen van de leerkracht of de diepste motivatie van het onderwezene onbelicht maar wel opgelegd blijft, luisterde ik naar stromen van woorden - 'kennis' - die op goede dagen als potentieel vernieuwende muziek klonken en op slechte dagen als goed inzicht in hoe de mens zichzelf als afgescheiden entiteit en vanuit miniem gevoelsbewustzijn blijft bevestigen en bevestigen, zonder de wortels van ons bestaan in en met de wijdere leefwereld ervarend te verkennen.

Elke bevestiging werd in het systeem van goed - of afkeuren onvermijdelijk voor mij een afwijzing van een innerlijke stroom, een gekooide triling, tot ik niet anders kon dan concluderen dat wie ik gevraagd werd te zijn een opgelegde rol was waarin ik steeds meer verwijderde van het onderzoekende bewustzijn dat ik gewoon was, dat ook niet een 'ik' was.

Ik zag schrijfopdrachten die tot de rood gekleurde predikaten goed of fout leidden, maar vond vooral de letters die met ronde krullen het meest op de vele natuurvormen leken het fijnste om uit te proberen, als een ode aan de dans die mijn handen sierlijk kunnen maken. Een dans waarmee hun bloeddoorlopen, wortelachtige structuur zo zichtbaar wordt, ons intiem verwevend met éen van de eerste concepten die we leren voor waarheid aan te nemen, aannames die we zelfs als een vorm van kijken zijn gaan gelóven, waarmee we ironisch genoeg zonder zinnelijkheid de essentie van trillend leven menen te weten:

Dat is een boom.

'Is' als een voor mij vervreemdende grondslag voor bestaan versus niet bestaan. Alsof ik met deze zin en dit concept weet hoe een boom is. Alsof ik het geheel van processen en relaties met dat ene woord tem, ver verwijderd van de wilde groeikracht dat het wezen in wisselwerking met alles om haar heen zo weelderig toont.

Ik zag toetsvragen naar één specifiek woord in een contextloze zin en ervoer dat als zinloos, al zou ik dat toen niet zo kunnen verwoorden, ik strandde in mijn openheid juist bij onverbondenheid en leerde dat ik andermans van beleving ontheemde taalgebruik diende toe te passen om te laten zien dat ik goed kan begrijpen, wat absurd was, want daarmee bevestigde ik het bestaan van een determinerende jij en aangezien ik ook niet in een afgezonderd ik geloofde, sprak ik per existentiële definitie continu tegen mijn beleving, eigenlijk tegen leven in.

Ik bleef luisteren, niet naar wat de leraar zei maar hoe de leraar sprak. Met intonatie, lichaamshouding, rituelen, met collega's ook en dan stelde ik mij voor hoe het was om hem of haar te zijn, thuis ook, als kind of op plekken waar niemand de leraar als leraar zou herkennen.

Thuis paste ik op den duur een rigide leersysteem toe, een soort zelfopgelegde bootcamp om die zo opgehemelde feiten dan toch maar te leren produceren op dat ene specifieke toetsmoment, dat moment waarop ik leerling speelde en de grond onder mijn voeten, de aarde niet meer voelde.

Mijn wezen is er nooit echt op toegerust om de woorden te verstaan als ware ze de basisblokken van leven. Woorden zijn pas zuurstof, verlevendigend, als ik luister naar de trilling die ik erin hoor en die een continue eindeloze variatie van toonsoorten zijn, een orchestratie waar mijn lijf op toegerust is omdat het niet naar de zin maar primair naar zinnelijkheid luistert, als zinnelijkheid leeft.

Toen ik literatuur ging studeren hervond ik daar de beleving die meer nog dan naar elkaar verwijzende woorden (definities) de zin van taal voor mij toont. Hier werden woorden vooral ook weer beelden en werden beelden vervolgens weer in ervaring verzonken gevoelens en werden gevoelens een ervaring van eenheid, op papier gecreëerde ontmoetingen waarin het niet losgeslagen feiten, maar diep doorleefde samenhang is die zingeving kenmerkt.

En toen kon ik bij de essays met open onderzoeksvragen mijn eerste pogingen wagen om met mijn ondertussen blind typende handen te bomen over zin en onzin. Over door mens beleefde en geconstrueerde werelden, over hoe het is om mens te zijn in een wijds heelal en in energetische verbinding met onvoorstelbaar veel levensvormen waarin het concept mens geen voldongen feit is, slechts een mogelijke, bedachte ordening.

En uiteindelijk om daarin te leren verstaan dat we tussen, in, door, onder en als de woorden mogen denken, want dan zijn we ook werkelijk elkaar aan het verstaan en niet aan het begrijpen, waar vaak macht als kennis verkleed gaat, waar onze sociale ordeningen en onze pogingen tot controle in voortleven.

Ik zocht een weg naar binnen, om dán weer naar buiten te kijken. Opdat het lichaam niet alleen in de te temmen wereld is, maar ook als de wereld is. Als het animisme dat voor kinderen zo 'vanzelfsprekend' is.

Een docent literatuur waar ik dol op was zei op een opmerkelijk droge toon: "Jij moet doorgaan met fenomenologie, dat is echt iets voor jou."

Ik las en begreep dat het ging over ervaringskennis. En iets in mij lag in een deuk, dat gat dat ik ondertussen voelde omwille van zoveel vervreemding. Dat gat was ineens een vruchtbare leegte:

Natuurlijk, ook hier is een woord voor! Hier werd kennis sociale bestaansrecht, al voelde ik ook hier de neiging (en het onvermogen) om niet in de sociale en tekstuele bubbel te vertoeven die er rondom het woord fenomenologie was onstaan. Dat zou toch wel ultieme ironie zijn.

Prachtig, ieders eigenzinnige, ook gecultiveerde beleving van wat we gortdroog patronen zijn gaan noemen. Risicovol, hoe woordelijke erkenning van patronen ook met levensonterende miskenning samen kan gaan.

Als kennen een vorm van erkenning dient te zijn, zijn we geregeld aan het ontkennen.

Wie wil begrijpen om begrepen te woorden, loopt het risico om elkaars blinde vlekken als "licht" te bevestigen.

Het wonderlijke van nieuwsgierigheid is dat we telkens opnieuw kunnen onderzoeken hoe het is om 'in samenhang' te zijn met elkaar. Dan leren we te zijn met donkerte, onze binnenwereld, de andere wezens, het einde van weten, het begin van het geheel, de beweging die we zijn, ongrijpbaar, vrij.

Ultiem verbonden.

Elkaar in waarde laten is elkaar leren verstaan, voorbij afwijzing of bevestiging. Als ons durven toestaan te onderzoeken hoe het is om het wezen boom te zijn, bescheiden wetend dat we dat nooit zeker zullen weten, zoals we dat ook nooit van elkaar als 'mensen' kunnen vastleggen als feit, hoeveel diagnoses of perspectieven we ook verzinnen.

Daar begint het open onderzoek weer,

Het mysterie als feit.

Previous
Previous

Voorbij zijn en niet-zijn

Next
Next

Tranen drogen bij buitenlucht